17.5.12

De verschrikking der pashokjes



In tegenstelling tot wat een Amerikaans onderzoek zegt, word ik dus wél intens gelukkig van kleding kopen. Het blijft een tijdelijk geluksmoment. Dat wel. Daarna wil ik namelijk weer wat nieuws voor in de kledingkast; een nieuw shirtje, jurkje, ‘fabuleuze’ schoenen of gewoonweg alle drie de opties. Wanneer het weer tijd is om de kledingkast aan te vullen - lees: wekelijks - ga ik vol frisse moed op mijn Converse gympjes de stad in. Twee aspecten zijn namelijk van noodzakelijk belang tijdens het winkelen; comfort en het gemak om binnen twee tellen uit je kleren te kunnen stappen. Bedenk je je dit te laat, dan eindig je met statisch haar, drie gebroken nagels en een gat in je lievelingsjurk bij de Burger King. Daarom bestaat mijn shopoutfit standaard uit een gemakkelijke broek, een shirtje en mijn geliefde Converse gympjes.
Wanneer ik met een fijn muziekje in mijn oren - de laatste tijd verontrustend vaak Jay-Z - de winkel binnenloop en de nieuwste zomerkleding zie liggen, begint het leukste moment van de dag: stapelen, nog meer stapelen en afwegen of ik dat ene jurkje wel écht nodig heb (ja). Bijna huppelend loop ik verder naar het verkleedgedeelte om vervolgens geschokt tot stilstand te komen. Er is namelijk maar één object dat je shopmiddag compleet kan ruïneren: het pashokje.
De ellenlange rij die voor me staat is niet eens het ergste. Je went aan de ‘twintig-minuten-wachten’ regel, waarin je voor de vierde keer een ‘snorkel’ tekent in Drawsomething (komen er ooit weer nieuwe woorden bij?). Echter, de in tweeën geknipte gordijnen bij de paskamers van Zara in Den Haag zijn gewoon grondig kut. Je bent minimaal vijf minuten bezig met het strategisch dichtdoen van de gordijnen om er vervolgens achter te komen dat aan de andere kant alsnog een spleet van tien centimeter zichtbaar is. Wanneer je door deze spleet naar de andere kant kijkt, ontdek je dat er recht tegenover jouw paskamer een bankje staat. Een bankje met hierop het vermoeide vriendje van één van mijn ‘paskamergenoten’, die niet alleen bevestigd dat ze “Echt niet te dik is in dit jurkje”, maar vervolgens ook geamuseerd toekijkt hoe ik een bijzonder strakke broek over mijn billen probeerde te krijgen. Gezellig.
Vero Moda ben ik niet meer binnen geweest sinds zij de beslissing namen om de spiegels buiten de hokjes te plaatsen. Heeft vast iets met klantvriendelijkheid te maken, maar geen enkele vrouw zit te wachten op advies van de verkoopster. Het komt namelijk altijd neer op: “Het staat je echt fántástisch!”, wat natuurlijk grondig is gelogen. Zo ook toen het verkoopmeisje dit tegen me zei, terwijl je dwars door het jurkje mijn felgroene string en bh kon zien. Toen ik haar dit vertelde zei ze: “Ja, maar de kleur staat je wel echt hartstikke goed”.
Verlichting is echter vijand numero uno in de paskamer. Tenminste, als je nog een beetje respect wilt hebben voor je eigen lichaam. Je ziet er namelijk nooit onvoordeliger uit dan tijdens het passen van een bikini met tl-verlichting. Echt niet. Wanneer je verbitterd de paskamer uitkomt, wil je alleen nog maar dat de zomermaanden voorbij zijn en je de wollen trui weer uit de kast kunt halen. 
Waarom alle vrouwelijke kledingwinkels in Nederland bovenstaande zaken zo verdomd slecht hebben geregeld, is mij dus een vraagteken. De bedenker van de hokjes is vast een man. Daarom is dit advies speciaal voor u meneer de paskamerontwerper: Ik wil voortaan een paskamer met gordijnen of deuren die geen enkel zonlicht doorlaten, het moet er ruiken naar rozenblaadjes in plaats van scheten, er moet een grote spiegel hangen waarin ik werkelijk alle kanten van mijn nieuwe outfit kan bewonderen of afkraken en er moet verlichting aanwezig zijn waarin zelfs die lelijke spatader niet meer zichtbaar is.
Is dat nou zo moeilijk?

Ik maak het uit… op Facebook


Wanneer je mensen vraagt wat ze de hele dag uitvoeren op het kantoor, zullen ze natuurlijk braaf al hun dagelijkse taken opnoemen. Leugenaars. Want wat we eigenlijk de hele dag doen is op onze -internetverslavende - telefoon kutten. [...]

Lees de rest van deze column hier

2.5.12

Ruzie in bed



Uit een Brits onderzoek is naar voren gekomen dat we gemiddeld 167 keer per jaar ruzie hebben in bed. Dat vind ik fascinerend. Niet alleen omdat de meeste mensen allang ruzie hebben vóórdat ze in bed liggen, maar zelf ben ik ook een beruchte ‘bedruziër’. Zo kan ik me in vrijwel alle ergernissen uit het onderzoek vinden (behalve ‘kinderen in bed’: thank God). Want ja; ik vind het ontzettend irritant als je snurkt, het dekbed van me afpakt of wanneer je - als ik comateus in bed lig - thuiskomt van de kroeg en tegen me aan gaat zitten rijden.
Met een ex-vriendje had ik zo ongeveer last van alle bovengenoemde situaties. Midden in de nacht werd ik dan wakker, omdat (ex-)vriendlief zich als een ‘40-graden-kachel’ tegen me aan had genesteld of - godverdomme -het gehele dekbedovertrek als een cocon had gebruikt. Nog erger waren de momenten dat ik bijna uit bed viel, omdat hij in zijn dromen een ‘sneeuwengel’ aan het maken was of ruzie met Mike Tyson had. Tijdens een bijzonder zware nacht in december kreeg ik zelfs een elleboog in m’n oogkas geramd. Vond ik niet grappig. Vriendlief ook niet meer toen hij wakker werd van een houten vloer in z’n gezicht.
Mijn excuus is dat ik licht slaap. Gesnurk is daardoor lastig te negeren en een plotselinge beweging kan voor een flinke dosis pepperspray in je neus zorgen. Dit vermeld ik echter niet van te voren aan mensen die bij me blijven slapen. Geen van hen is namelijk ooit eerlijk geweest over het feit dat hij/zij snurkt, slaapwandelt, over bomen praat of boksneigingen heeft in bed. Nee, dat is altijd weer een ‘verrassing’, waarvan men vervolgens zegt: “Echt waar? Snurk ik? Nou, dat heb ik echt nog nóóit gehad!”. Gelul. Daarom zeg ik ook niet van te voren dat ik een ‘bedzilla’ ben. Zo is de klap van het vallen op de houten vloer ook altijd weer een ‘verrassing’ voor hen. Wel zo eerlijk.
Gelukkig bewijst het onderzoek over ‘ruzie in bed’ maar weer dat ik niet de enige ‘bedzilla’ ben en ik dus een praatgroepje kan oprichten. Het lijkt me namelijk heerlijk om met lotgenoten te praten over de irritaties die ‘niet douchende mannen’ en ‘ik-heb-aan-vijf-uur-slapen-genoeg-bedgenoten’ met zich mee brengen. Wie weet kunnen we er zelfs een yell maken! Iets in de trant van: “Ik wil slapen, slapen, slapen. Als je hier geen rekening mee houdt, kun je godverdomme nooit meer kinderen maken”.
Who’s in?